Mijn eerste keer
Bloed, zweet en tranen
Een bier helemaal zelf brouwen, dat was toch wel het ultieme doel. Niet uit zo’n blik zoals mijn vader dat jarenlang had gedaan. Nee van echte gerstemout, en echte hopbloemen. Mijn vader ging nogal eens naar Engeland en steevast nam hij een blik mee die hij kocht bij drogisterijketen Bootz. Meestal van het type Lager maar ook wel eens wat anders. Één ding hadden al die bieren gemeen, ze waren niet te drinken. Ze waren gewoon goor.
Een blik met geconcentreerde wort au bain-marie verwarmen (dan haalde je het meeste uit het blik) dan in een pan met water gieten om de stroop te verdunnen, nog een beetje suiker erbij, even laten koken en dan in een vat gieten. Als de volgende dag de vloeistof is afgekoeld dan ging de korrelgist erbij. Na een week of misschien twee werd alles gebotteld. De Gulpener Dort flesjes die van mijn opa afkomstig waren werden wel eerst zorgvuldig schoongemaakt met pure alcohol. Daarna ging er een theelepel suiker in het flesje en met een slangetje werd zo’n tien liter bier in de 25 cl flesjes geheveld. Na een paar dagen knalde de eerste flesjes al uit elkaar. En na een paar weken zou het bier goed moeten zijn. Maar dat werd het nooit.
Zo langzamerhand had ik allerlei spulletjes verzameld waarmee ik op geheel ambachtelijke wijze zelf een bier kon maken. De mout en hop had ik gekocht bij Gerrit Wolf die toen nog een winkeltje had in Wezep en nu de gastheer is van de Hanze stadsbrouwerij in Zutphen, de thuisbasis van ons brouwersgilde. Bij Gerrit kocht ik ook de korrelgist en nog wat spullen zoals een waterslot en een kwikthermometer. Op de rommelmarkt had ik twee mooie grote flessen van wel zeker 20 liter gekocht. Ik had wat emmers waarvan ik de bodem uit had gesneden. Met vitrage ertussen had ik mooi een filter.
Het moest er dan toch maar een keer van komen. Met een boekje van Jan van Schaik (wie is er niet groot mee geworden?) erbij ging ik aan de slag.
“Schroot de mout, zodat de kafjes heel blijven en de zetmeelkern gebroken wordt”. “Als je geen schrootmolen hebt, dan kan het ook met een deegroller”.
Schroten met een deegroller kan ik niemand aanraden, dat moet je gewoon niet doen. In het boekje had moeten staan dat als je geen schrootmolen hebt, je de mout door iemand moet laten schroten die wel een schrootmolen heeft, maar nooit en te nimmer met een deegroller het mout gaan schroten.
Na twee uur waarvan de laatste anderhalf uur met veel zweet en hier en daar wat bloed van de opengewerkte knokkels, ging het laatste handjevol mout op de aanrecht, om vervolgens met de laatste krachtinspanningen geplet te worden tussen deegroller en roestvrijstaal.
Toen heb ik eerst maar even een kopje koffie genomen. Ondanks dat het bier koud stond, maar ik durfde het niet aan. Ik was immers van plan, weliswaar danig verzwakt en op dit moment zwaar teleurgesteld, om toch door te gaan. Ik was al zo ver, dit was geen moment om te stoppen.
Nadat ik de vierde roze koek verorberd had, was ik weer wat op krachten gekomen. En vanaf nu ging het ook een stuk gemakkelijker. Mout in de Weckpan, water erbij totdat ik een stevige doch roerbare pap had, op het vuur en dan constant met de thermometer de temperatuur in de gaten houden. Eerst 45 gr.C vervolgens 52 gr., 62 gr., 72 gr, en dan 80 gr. C.. Dat ging allemaal vrij aardig. Het duurde wel twee en een half uur, maar ja het is een hobby en hobby’s mogen tijd kosten. Na het maischen komt het filteren. Met de zelfgefabriceerde filter moest dat een eitje zijn. Natuurlijk ging dat niet in één keer goed. Na het beslag in de emmer gestort te hebben, stort het beslag met vitrage en al door de emmerbodems. Toen heb ik de emmers toch wat steviger op elkaar gedaan en een dubbele laag vitrage. De vitrage kwam zo strak te zitten, dat ik de emmers later niet meer van elkaar af kreeg en ze maar heb weggegooid. Nu maar voorzichtig heet water erover heen gieten. Met een maatbeker uit een pan met water die ik ondertussen op het gas had gezet. Dat ging goed. Totdat er wel water op het filterbed bleef staan en er niks meer onderuit kwam. Het filter zat verstopt. Een paar keer flink diep roeren in het filterbed en het begon weer te lopen. Na dit zo nog een paar keer gedaan te hebben heb ik een bijna volle Curver-emmer met een ondoorzichtige substantie.
Dit hoefde alleen nog maar gekookt te worden, dan in de fles, gist erbij en klaar voor vandaag.
Het koken ging heel voorspoedig. Hop erbij en een grammetje Iers mos, dat schijnt goed te zijn voor de schuimkraag. Verder hoef je er niet bij te blijven staan, dus tijd genoeg om even op de bank te hangen om bij te komen van de zware werkzaamheden. Na een uurtje nam ik een kijkje in de keuken. Toen bleek dat het beter was geweest als ik de afzuigkap had aangedaan. Het water kwam met straaltjes van de ramen, de keukenkasjes en van de muren. Ik zag ook dat de inhoud in de pan een stuk minder was, jammer maar daar doe je niks aan. “Als er acht liter van de tien overblijft, ben ik nog best tevreden”, dacht ik. Het koken had ik maar stop gezet, want meer bier wilde ik niet verliezen. Maar nu? Koelen, hoe doe ik dat?, daar had ik nog niet over nagedacht.
Ik wachtte heel even zodat de ergste hitte uit de wort was. Voorzichtig goot ik met behulp van een zeef en een trechter (die ik met pure alcohol had schoongemaakt) de wort in de fles, totdat alles erin zat. Het dampte nog flink en de fles voelde heet aan. Zo kon ik de fles niet uit de gootsteen pakken, en zo kon ik ook de gist er niet bij doen. Voorzichtig spoelde ik koud water op de fles om het geheel te koelen. Ik had de kraan amper open gezet en hoorde een knal diep in de gootsteen. Snel zag ik het wortpeil in de fles zakken. Oh nee… Ja hoor… het is niet waar; de fles is gebarsten en het nat stroomde weg door het putje. Snel pakte ik een slangetje en hevelde zo hard ik kon , … twee liter had ik gered. Hiervan bleven uiteindelijk zes Grolsch-beugeltjes over.
Na twee maanden was het tijd om het bier te proeven. Gespannen had ik een flesje uit de koelkast gepakt en heel voorzichtig rechtop gehouden, om vervolgens in een Duvelglas leeg te schenken. Een blond ietwat troebel bier met een mooie stevige schuimkraag. En dan mijn eerste slokje… Dit was geen bier meer dit was werkelijk fantastisch. Ik had toch al wel wat biertjes geproefd, maar zoals deze, mijn eigen gemaakte bier daar kon niks tegen op. Echt het lekkerste bier wat ik ooit gedronken heb. Ik heb een traan gelaten van ontroering. En nu, zo’n tien jaar later staat er in mijn kelderkast nog steeds een flesje bier. Het bier is waarschijnlijk allang niet meer te drinken. Maar het is toch het lekkerste bier van de wereld, omdat ik het zelf gebrouwen heb.
Jeroen